6 - Wie kan informatie verschaffen over "Herstel Rijn- en Binnenvloot"

Rijnvaartzegels

(uit de American Revenuer, oktober 1985)

Het artikel “Rhine Fleet Revenues” dat verscheen in het februari 1981 nummer van The American Revenuer (1981; 35:44) bevatte ernstige misinformatie over deze zegels. Voormalig ARA-lid E.J. Enschede uit Utrecht stuurde enige informatie om de feiten recht te zetten.  

Allereerst moet worden opgemerkt dat de heer Enschede geen banden heeft met de drukkerij van Joh. Enschede & Zonen te Haarlem, zoals in het oorspronkelijke artikel is aangegeven. Wel was hij de auteur van een lijst van Nederlandse fiscale zegels uit 1952, gebaseerd op zijn verzameling.

In 1941 nam de Duitse bezettingsregering in Nederland veel van de kleine schepen in beslag die de Rijn en diverse binnenwateren bevoeren. Het plan was om ze te repareren en uit te rusten om ze zeewaardig te maken voor een invasie van Groot-Brittannië. Het plan was vanaf het begin gedoemd te mislukken, omdat de schepen absoluut niet zeewaardig waren.

In een besluit tot herstel van schepen van de Rijn- en binnenvaartvloot van 6 maart 1941 (verordening 60/1941) stond dat de Duitse regering de Nederlandse regering zou betalen voor de aankoop van de in beslag genomen schepen. De Nederlanders zouden op hun beurt het geld gebruiken om de schepen te repareren voor de invasie. Hierdoor werd de Nederlandse regering verantwoordelijk voor de betaling aan de eigenaren. Het decreet bepaalde dat de betaling op een later tijdstip zou worden geregeld, met rente.  In de meeste gevallen werd verwacht dat de eigenaren na reparatie niet hun eigen vaartuig zouden terugkrijgen, maar een ander dat zij dan zouden bezitten. Bij het decreet werd een comité opgericht om de vloot te repareren. (Dit decreet werd na de bevrijding tijdelijk uitgesteld volgens de verordeningen van 17 september 1944, en uiteindelijk ingetrokken bij decreet van 27 juni 1947).

Een later besluit van 13 augustus 1941 (reglement 178/1941) verwees naar de voorzieningen voor betalingen die later bij het reglement van 6 maart zouden worden geregeld. Volgens een verordening van de secretaris-generaal van het Departement van Waterstaat dienden betalingen voor schepen te worden ingeschreven in een grootboek bij het Departement van Financiën (later grootboek R.B. genoemd). Over de ingeschreven bedragen moest jaarlijks 4% rente worden betaald. Het Departement van Waterstaat moest de reders financiële steun verlenen die door de Nederlandse regering werd betaald. Andere kosten kwamen voor rekening van de eigenaren van de schepen die binnen de grenzen van Nederland ladingen aannamen.

In een reglement van het Departement van Waterstaat van 3 december 1941 (maar kennelijk was dit reglement al eerder in werking getreden) werd bepaald dat reders voor het verlies van hun schepen door de Nederlandse regering zouden worden vergoed tegen 10 cent per ton, per week, voor de eerste 300 ton en tegen 4 cent per ton, per week, boven de 300 ton. Dit moest elke 4 weken worden betaald via de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale voor particuliere eigenaren en voor grotere bedrijven via het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart. Om de kosten van de financiële steun te compenseren moesten de eigenaren van schepen met een laadvermogen van meer dan 100 ton (ongeacht tot welk land het schip behoorde) een Rijkszegel of regeringszegel kopen van 20 cent per ton laadvermogen per jaar, vooruit te betalen in kwartaaltermijnen vanaf 1 oktober 1941. Onder laadvermogen werd verstaan het maximale laadvermogen of, indien dit niet beschikbaar was, naar schatting van de autoriteiten.

Het reglement bepaalde verder dat alle schepen te allen tijde in het bezit moesten zijn van een formulier met de datum van opzegging van de Rijkszegels als bewijs van betaling. Schepen die ladingen uit Nederland naar het buitenland vervoerden, mochten zonder deze formulieren de grens niet passeren. Voor Nederlands geregistreerde schepen was dit formulier een genummerde verklaring van het CBRB of NPRC (Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en de Nederlandsche Particuliere Rijnvaart-Centrale). Voor buitenlandse schepen was dit een formulier van het NPRC met een aantekening van de buitenlandse vracht. Andere schepen moesten de voor de vaart binnen de grenzen van Nederland afgegeven documenten afstempelen. De Rijkszegels waren verkrijgbaar bij alle vrachtkantoren, de meeste kantoren van de NPRC en kantoren van het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart.

Zoals de heer Enschede verklaarde: “Ik hoop dat de zaak nu duidelijk is”.

P.S.
Ik heb even navraag gedaan wat betreft de verschillende waarden van deze zegels en HansPaul Hager citeerde de volgende waarden uit de Enschede lijst (Er is  ook een Bervoets catalogus  van Benelux Revenues. HansPaul denkt dat die dezefde waarden aangeven.)
De waarden  zijn respectievelijk: 5, 10, 20, 30,  40, 50 cent, en dan 1, 2, 3, 4, 5, 10, 20, 30, 50, en 100 Gulden. Zestien waarden totaal dus.
De illustratie (zie boven) geeft inderdaad een kwartaal bedrag van 5 cent per ton weer (het jaar bedrag was 20 cent). Het formulier heeft zegels voor het 1e en 2e kwartaal van 1942. Mooi kleine balk stempel: “Bevrachtingscomm. Born”
Met dank aan Hans Kremer.

Scroll naar boven
Po & Po